De Pusdruipende Rat
Jij smerige Nintendo-verslaafde pusdruipende rat, akelige puber. Je hebt mijn mp3-speler gejat, dacht ik. Met mijn zelfoverschatte interview-kwaliteiten en beperkt oog voor detail besloot ik dit mannetje aan een spervuur van jeugdtrauma opwekkend vragen te onderwerpen alvorens ik met alle plezier zijn nagels zou uittrekken nadat ik al zijn puisten met mijn ellebogen zou hebben uitgedrukt. Aldus ik: “ Zeg...uhmmm...heb jij toevallig mijn zwarte mp3-speler gezien”. Deze mega-ontvreemder wist direct een blik van onthutste verontwaardiging op te zetten, “Wie, wat, ik...sorry...nee”. Niet uit het veld geslagen door zijn sterke één-zinsmonoloog, vraag ik het hem met stalen gezicht en ijzige blik op dringende toon nog een keer, alsof zijn leven aan een zijden draadje hangt, “Weet je het zeker?”.
Ik bevond mij in de kleedkamer van het sportcomplex, klaar om weer aan mijn vier-wekelijkse fitnessrondje te beginnen. Aangezien ik ondertussen nagenoeg iedereen ken die zich vaker dan één keer in de week naar de fitness begeeft, voel ik er me wel redelijk op mijn gemak. Hoewel ik mijn portemonnee nog steeds niet ten toon spreidt aan elke willekeurige voorbijganger, heb ik dit keer niet de moeite genomen om mijn mp3-speler diep in mijn tas te verbergen alvorens ik mijn flesje met water zou vullen en een snel bezoek aan het toilet zou brengen. Nadat ik na een tweetal minuten terug kwam, was mijn mp3-speler echter weg. Gewoon weg. Verder was er alleen een puisterige puber in de kleedkamer te vinden. Voordat ik mijn gal over hem zou uitspugen moest ik eerst zeker weten dat hij mijn mp3-speler niet onberoerd heeft gelaten, alvorens een blunder van jewelste te begaan. Teruggerend naar de WC, alles gechecked, kluisjes, kleren, tas, niks. Mijn zwakke vermoeden of gewenste ongeloof, “Hoe kan een Japanner dit doen, hier moet een verklaring voor zijn anders dan moedwillige duistere intenties?!”, worden met de seconden sterker totdat ik vrij snel woedend voor het ventje sta.
Ik vroeg hem dus “Weet je het zeker?”. Wederom krijg ik een soortgelijk antwoord. Zelden zo’n harde tegenstander meegemaakt. Ik besluit om de ellebogen-procedure en nageltrekken over te slaan en direct tot hardere maatregelen over te gaan. “Oke, tja,...dan vraag ik het wel even bij de balie. Doeg...”. Ala Colombo: “Oja, nog een laatste vraagje: Ben jij de enige geweest al deze tijd in deze ruimte of heb je nog een donker...uhmm...duister persoon hier recentelijk gespot?”. De polygoon-junkie beweert dat hij de enige in de ruimte was waarmee ik moet concluderen dat of deze jongeman suïcidaal aangelegd is of ik dat ik mijn meerdere zal moeten erkennen. Na mijn beklag te hebben gedaan bij de balie en minimaal een zestal keer “Jah, sorry, maar dat soort dingen moet je toch echt in een kluisje doen” hebben moeten aanhoren wordt de politie gebeld. Nu kan ik wel schrijven dat ik uitbundig scheldend, tierend, vloekend en zwaaiend het personeel aan mijn toorn onderwierp en dat ik toen rook dat deze post-natale moederkoek van een stelende puber achter mijn rug de verhitte situatie probeerde te ontvluchten. In werkelijkheid stond ik hangend bij de balie op verdere suggesties te wachten en zag ik de glimmende gluiper pontificaal in mijn gezichtsveld weggluipen.
Dit keer had ik zijn zwakke plek ontdekt: zijn vriendin, zus of zeer jonge moeder liep naast hem. Ik sprak hem aan, herhaalde mijn vraag met de toevoeging “of heb je het PER ONGELUK in je TAS gestopt waarna ik zelfs een loenzende blik van verontwaardiging naar mij toegeworpen kreeg. ‘Vreemd’ genoeg sommeerde zijn vriendin, zusje of zeer jonge moeder hem om toch maar even de tas te doorzoeken. Alles werd tot twee keer toe doorzocht, maar niks,. Zoals een echte Sherlock Holmes betaamt bied ik mijn excuses aan voor het ongemak, groet en vergeet zijn naam te vragen. Twee minuten later realiseer ik me wat voor stomme eikel ik ben (nu was ik woedend op mezelf), maar Puist was al in geen velden of wegen meer te bekennen.
Het politiebureau ligt een comfortabele honderdvijftig meter verderop. Naar binnen lopen, aangeven en weer fitnessen. Geen probleem. In werkelijkheid zal ik drie uur later weer buiten staan, maar niet voordat ik ben onderworpen aan kruisverhoren, detailschetsen, daderprofielen, globale interviews (“Vanu Nisutolooyu!”) en het allerergste mijn naamopgave (dit heeft eerder tot problemen geleid). Bij binnenkomst van dit wijkbureau zitten vier fatsige politieagenten zij aan zij hun fatsigmakende maaltijden laveloos en kwijlend aan te staren en geen van hen voelt zich ook maar geroepen hun blik op het voedsel voor die van mij te verruilen. Synchroon trekken ze allemaal het cellofaan van hun hoogstwaarschijnlijk tweede lunch af en beginnen over het voedsel te praten. Van die op Amerikaanse politieagenten gelijkenden waar je tegen zou kunnen zeggen: “...Je hebt nog een donut aan je linkermondhoek hangen.”
Dan komt er eindelijk toch een mannetje van ver achter aangelopen. Waarschijnlijk is hij degene die ongemerkt naar voren werd geschoven omdat zijn Engelse vocabulaire verder reikt dan de ongetwijfeld nihil Engels sprekende cellofaan kijkende fatsige mannen in blauw. Ik doe mijn verhaal en skip het gedeelte over de voor mij emotionele waarde van de mp3-speler (namelijk 300 euro) en de zorgvuldig aangelegde muziekcollectie (Nagenoeg alles. Elke artiest die regelmatig bij sbs6 te zien is wordt per direct van mij van mijn mp3-speler verbannen). Aangezien mijn woordenschat betreffende criminele affaires reikt tot “dief” en “stelen” herhaal ik deze woorden met de regelmaat waarmee mevrouw Yanagisawa, de doortastende assistente van mr. Remmelink, haar sigareten doorslikt (ik ken mensen die roken als ketters, maar als haar gelijk stelt aan een alcoholist zou ze Hazes al vele jaren eerder het graf in hebben gezopen. Japanners roken sowieso veel, maargoed...). Nadat ik twintig minuten lang mijn verhaal heb gedaan over het voorval en zelfs uitgebreid op het verschijnsel “puist” ben ingegaan om de jongen beter te beschrijven, vraag ik om een kopie in verband met verzekeringtechnische afwikkelingen. Ik krijg een keiharde “nee”, want het betreft hier een meldformulier van verlies. Ik mag over twee weken terugkomen en dan kijken ze of ze wat hebben. Een muur, ik heb twintig minuten lang tegen een muur staan lullen. Geen verlies, diefstal! Ik ga in nog hogere frequentie de woorden “dief” en “stelen” herhalen, afgewisseld met een hoorspel of kort toneelstukje om de gehele affaire nog maar eens uit de doeken te doen. Uiteindelijk zwicht de man en nu weet ik ook waarom: de daarop volgende procedure zou ongeveer twee en een half uur van zijn kostbare lunchtijd in beslag nemen (of hij vertrouwde mij niet, of hij wou het feit niet erkennen dat er gestolen wordt in Japan, of….). De man telefoneert wat en bespreekt wat met zijn baas waarna hij zegt dat over een kwartier de persoon komt die mijn zaak zal overnemen. Das mooi. En inderdaad binnen het kwartier komt er een agent door de schuifdeuren gelopen die Keanu Reeves in de matrix qua uitstraling gemakkelijk overtreft. Zwarte lange leren jas, zware zwarte motorschoenen, strakke zwarte zonnebril en het gel-verzadigde haar strak achterover. Oftewel, het equivalent van een slap handje, een slap buiginkje kent hij waarschijnlijk niet. Hij spreekt evenmin Engels, maar op zijn verzoek herhaal ik de toneelstukjes nog een keer, beschrijf de puisten op zijn verzoek en vertel in welke poule Nederland tijdens het WK zit, op zijn verzoek. Daarna komt de profielbeschrijving van mijn MP3-speler en als laatste mijn naamopgave om ons daarna naar de plaats van delict te begeven. De naamopgave bestaat uit een Japans formulier wat later voorzien zal worden van een door hen, de agent en een in nagenoeg hetzelfde outfit getooide collega, geschreven verklaring en mijn handtekening. Zoals ik wel eens eerder heb vermeldt moet elk formulier vlekkeloos zijn ingevuld om in aanmerking voor verwerking te komen. Eerst wordt er aanzienlijk lang gedaan over hoe het formulier ingevuld moet worden. De agent waagt een poging en doet een vijftal minuten over het invullen van het formulier, maar maakt op het laatst een klein schrijffoutje. Nog een keer. Dit keer gaat het wel goed en moet ik zelf mijn adres invullen en alvast een eerste handtekening zetten. Kut, ik sla een kanji over. “Oh.” zegt de agent en zonder ook maar een blik van minachting of morren pakt hij een nieuw formulier en begint weer van voor af aan. Dit keer vult hij het adres zelf in (waarschijnlijk tegen alle procedures in) en resteert mij slechts de handtekening. In totaal 2 uur verder. Nu naar de plaats van delict. Terwijl de agenten vlak achter mij lopen passeren we op weg naar de fitness vele Japanners. Voor het eerst word je duidelijk wel nagestaard en zal een aantal hebben gedacht dat het hier weer zo’n smerige buitenlander betreft met verkeerde intenties. Bij het betreden van de kleedkamer valt er een doodse stilte en men weet niet meer goed waar men moet kijken. Behalve Yoohei, de gevaarlijke gangsterrapper die ongetwijfeld een rolletje Mentos draagt op kruishoogte om maar respect bij zijn medegangstergenoten af te dwingen. Geheel in het wit, maar natuurlijk wel de duurste merkkleding en met de gebruikelijke “bling-bling”-kettingen stond hij op het punt om de kleedkamer te verlaten en naar huis te gaan. Hij begroet mij altijd even vrolijk en maakt een korte respectvolle knik naar de politie. Hij vraagt wat er aan de hand is waarna ik het verhaal van mijn zwarte MP3-speler kort uit de doeken doe. Zichtbaar leeft ie met me mee, wenst me het beste en vertrekt. De agenten trekken een liniaal, meten alle kleine hoekjes van de kleedkamer en tekenen daarna het verhaal uit. Vervolgens wordt in tien minuten het gehele verhaal in de gang van het sportcentrum uitgeschreven. Vlak voordat ik mijn handtekening zet zie ik vanuit mijn ooghoek een witte vlek voorbij rennen richting de kleedkamers, Yoohei. Ik zet mijn handtekening, schudt de handen van de agenten waarop ze zeggen te doen wat ze kunnen. Dan komt Yoohei tussen ons in staan en zegt “Kijk!” en presenteert ons met mijn zwarte mp3-speler. Als een boer met kiespijn begin ik te lachen, maar Youhei zegt dat ie het in een kluisje heeft gevonden. Specifieker het kluisje wat Puist een aantal uren daarvoor ook had gebruikt. “Jah, ik dacht ineens op weg naar huis: hé, verrek, een verdwaalde mp3-speler heb ik vandaag gezien, in het kluisje wat ik zojuist gebruikt heb. Dus toen kwam ik terug.” De politie lijkt alleen maar blij dat de zaak is opgelost. Dat iemand anders dan Puist aan mijn mp3-speler heeft gezeten is nagenoeg uitgesloten. Of dit moedwillig is gebeurd blijft de vraag. Mijn hypothese is dat, nadat ik hem met een paar vragen gesteld heb, hij zijn missie afgebroken heeft. We zullen het nooit weten.
Ik vroeg hem dus “Weet je het zeker?”. Wederom krijg ik een soortgelijk antwoord. Zelden zo’n harde tegenstander meegemaakt. Ik besluit om de ellebogen-procedure en nageltrekken over te slaan en direct tot hardere maatregelen over te gaan. “Oke, tja,...dan vraag ik het wel even bij de balie. Doeg...”. Ala Colombo: “Oja, nog een laatste vraagje: Ben jij de enige geweest al deze tijd in deze ruimte of heb je nog een donker...uhmm...duister persoon hier recentelijk gespot?”. De polygoon-junkie beweert dat hij de enige in de ruimte was waarmee ik moet concluderen dat of deze jongeman suïcidaal aangelegd is of ik dat ik mijn meerdere zal moeten erkennen. Na mijn beklag te hebben gedaan bij de balie en minimaal een zestal keer “Jah, sorry, maar dat soort dingen moet je toch echt in een kluisje doen” hebben moeten aanhoren wordt de politie gebeld. Nu kan ik wel schrijven dat ik uitbundig scheldend, tierend, vloekend en zwaaiend het personeel aan mijn toorn onderwierp en dat ik toen rook dat deze post-natale moederkoek van een stelende puber achter mijn rug de verhitte situatie probeerde te ontvluchten. In werkelijkheid stond ik hangend bij de balie op verdere suggesties te wachten en zag ik de glimmende gluiper pontificaal in mijn gezichtsveld weggluipen.
Dit keer had ik zijn zwakke plek ontdekt: zijn vriendin, zus of zeer jonge moeder liep naast hem. Ik sprak hem aan, herhaalde mijn vraag met de toevoeging “of heb je het PER ONGELUK in je TAS gestopt waarna ik zelfs een loenzende blik van verontwaardiging naar mij toegeworpen kreeg. ‘Vreemd’ genoeg sommeerde zijn vriendin, zusje of zeer jonge moeder hem om toch maar even de tas te doorzoeken. Alles werd tot twee keer toe doorzocht, maar niks,. Zoals een echte Sherlock Holmes betaamt bied ik mijn excuses aan voor het ongemak, groet en vergeet zijn naam te vragen. Twee minuten later realiseer ik me wat voor stomme eikel ik ben (nu was ik woedend op mezelf), maar Puist was al in geen velden of wegen meer te bekennen.
Het politiebureau ligt een comfortabele honderdvijftig meter verderop. Naar binnen lopen, aangeven en weer fitnessen. Geen probleem. In werkelijkheid zal ik drie uur later weer buiten staan, maar niet voordat ik ben onderworpen aan kruisverhoren, detailschetsen, daderprofielen, globale interviews (“Vanu Nisutolooyu!”) en het allerergste mijn naamopgave (dit heeft eerder tot problemen geleid). Bij binnenkomst van dit wijkbureau zitten vier fatsige politieagenten zij aan zij hun fatsigmakende maaltijden laveloos en kwijlend aan te staren en geen van hen voelt zich ook maar geroepen hun blik op het voedsel voor die van mij te verruilen. Synchroon trekken ze allemaal het cellofaan van hun hoogstwaarschijnlijk tweede lunch af en beginnen over het voedsel te praten. Van die op Amerikaanse politieagenten gelijkenden waar je tegen zou kunnen zeggen: “...Je hebt nog een donut aan je linkermondhoek hangen.”
Dan komt er eindelijk toch een mannetje van ver achter aangelopen. Waarschijnlijk is hij degene die ongemerkt naar voren werd geschoven omdat zijn Engelse vocabulaire verder reikt dan de ongetwijfeld nihil Engels sprekende cellofaan kijkende fatsige mannen in blauw. Ik doe mijn verhaal en skip het gedeelte over de voor mij emotionele waarde van de mp3-speler (namelijk 300 euro) en de zorgvuldig aangelegde muziekcollectie (Nagenoeg alles. Elke artiest die regelmatig bij sbs6 te zien is wordt per direct van mij van mijn mp3-speler verbannen). Aangezien mijn woordenschat betreffende criminele affaires reikt tot “dief” en “stelen” herhaal ik deze woorden met de regelmaat waarmee mevrouw Yanagisawa, de doortastende assistente van mr. Remmelink, haar sigareten doorslikt (ik ken mensen die roken als ketters, maar als haar gelijk stelt aan een alcoholist zou ze Hazes al vele jaren eerder het graf in hebben gezopen. Japanners roken sowieso veel, maargoed...). Nadat ik twintig minuten lang mijn verhaal heb gedaan over het voorval en zelfs uitgebreid op het verschijnsel “puist” ben ingegaan om de jongen beter te beschrijven, vraag ik om een kopie in verband met verzekeringtechnische afwikkelingen. Ik krijg een keiharde “nee”, want het betreft hier een meldformulier van verlies. Ik mag over twee weken terugkomen en dan kijken ze of ze wat hebben. Een muur, ik heb twintig minuten lang tegen een muur staan lullen. Geen verlies, diefstal! Ik ga in nog hogere frequentie de woorden “dief” en “stelen” herhalen, afgewisseld met een hoorspel of kort toneelstukje om de gehele affaire nog maar eens uit de doeken te doen. Uiteindelijk zwicht de man en nu weet ik ook waarom: de daarop volgende procedure zou ongeveer twee en een half uur van zijn kostbare lunchtijd in beslag nemen (of hij vertrouwde mij niet, of hij wou het feit niet erkennen dat er gestolen wordt in Japan, of….). De man telefoneert wat en bespreekt wat met zijn baas waarna hij zegt dat over een kwartier de persoon komt die mijn zaak zal overnemen. Das mooi. En inderdaad binnen het kwartier komt er een agent door de schuifdeuren gelopen die Keanu Reeves in de matrix qua uitstraling gemakkelijk overtreft. Zwarte lange leren jas, zware zwarte motorschoenen, strakke zwarte zonnebril en het gel-verzadigde haar strak achterover. Oftewel, het equivalent van een slap handje, een slap buiginkje kent hij waarschijnlijk niet. Hij spreekt evenmin Engels, maar op zijn verzoek herhaal ik de toneelstukjes nog een keer, beschrijf de puisten op zijn verzoek en vertel in welke poule Nederland tijdens het WK zit, op zijn verzoek. Daarna komt de profielbeschrijving van mijn MP3-speler en als laatste mijn naamopgave om ons daarna naar de plaats van delict te begeven. De naamopgave bestaat uit een Japans formulier wat later voorzien zal worden van een door hen, de agent en een in nagenoeg hetzelfde outfit getooide collega, geschreven verklaring en mijn handtekening. Zoals ik wel eens eerder heb vermeldt moet elk formulier vlekkeloos zijn ingevuld om in aanmerking voor verwerking te komen. Eerst wordt er aanzienlijk lang gedaan over hoe het formulier ingevuld moet worden. De agent waagt een poging en doet een vijftal minuten over het invullen van het formulier, maar maakt op het laatst een klein schrijffoutje. Nog een keer. Dit keer gaat het wel goed en moet ik zelf mijn adres invullen en alvast een eerste handtekening zetten. Kut, ik sla een kanji over. “Oh.” zegt de agent en zonder ook maar een blik van minachting of morren pakt hij een nieuw formulier en begint weer van voor af aan. Dit keer vult hij het adres zelf in (waarschijnlijk tegen alle procedures in) en resteert mij slechts de handtekening. In totaal 2 uur verder. Nu naar de plaats van delict. Terwijl de agenten vlak achter mij lopen passeren we op weg naar de fitness vele Japanners. Voor het eerst word je duidelijk wel nagestaard en zal een aantal hebben gedacht dat het hier weer zo’n smerige buitenlander betreft met verkeerde intenties. Bij het betreden van de kleedkamer valt er een doodse stilte en men weet niet meer goed waar men moet kijken. Behalve Yoohei, de gevaarlijke gangsterrapper die ongetwijfeld een rolletje Mentos draagt op kruishoogte om maar respect bij zijn medegangstergenoten af te dwingen. Geheel in het wit, maar natuurlijk wel de duurste merkkleding en met de gebruikelijke “bling-bling”-kettingen stond hij op het punt om de kleedkamer te verlaten en naar huis te gaan. Hij begroet mij altijd even vrolijk en maakt een korte respectvolle knik naar de politie. Hij vraagt wat er aan de hand is waarna ik het verhaal van mijn zwarte MP3-speler kort uit de doeken doe. Zichtbaar leeft ie met me mee, wenst me het beste en vertrekt. De agenten trekken een liniaal, meten alle kleine hoekjes van de kleedkamer en tekenen daarna het verhaal uit. Vervolgens wordt in tien minuten het gehele verhaal in de gang van het sportcentrum uitgeschreven. Vlak voordat ik mijn handtekening zet zie ik vanuit mijn ooghoek een witte vlek voorbij rennen richting de kleedkamers, Yoohei. Ik zet mijn handtekening, schudt de handen van de agenten waarop ze zeggen te doen wat ze kunnen. Dan komt Yoohei tussen ons in staan en zegt “Kijk!” en presenteert ons met mijn zwarte mp3-speler. Als een boer met kiespijn begin ik te lachen, maar Youhei zegt dat ie het in een kluisje heeft gevonden. Specifieker het kluisje wat Puist een aantal uren daarvoor ook had gebruikt. “Jah, ik dacht ineens op weg naar huis: hé, verrek, een verdwaalde mp3-speler heb ik vandaag gezien, in het kluisje wat ik zojuist gebruikt heb. Dus toen kwam ik terug.” De politie lijkt alleen maar blij dat de zaak is opgelost. Dat iemand anders dan Puist aan mijn mp3-speler heeft gezeten is nagenoeg uitgesloten. Of dit moedwillig is gebeurd blijft de vraag. Mijn hypothese is dat, nadat ik hem met een paar vragen gesteld heb, hij zijn missie afgebroken heeft. We zullen het nooit weten.
0 Comments:
Een reactie posten
<< Home